maandag 22 februari 2010

De onbewuste god

De dichter liep in de vloeiende regen over straat. De druppels gleden glinsterend over zijn ruwe gezicht. Het was donker en het licht van de straatlantaars werd gedimd door de storm, maar weerkaatste zwakjes in de vloedgolf die de straten had overspoeld. De woorden die hij uithijgde gingen in rook op. Ergens ver weg zat misschien een indiaan zijn rooksignaaltjes te bestuderen. Hij vond het een mooi idee.
Hij keek opzij waar lichte gordijnen de kamers van de duisternis afschermde. Hij zag voor zich de warme slaapkamer van twee meisjes wier vader bij de rand van het bed een verhaaltje voorlas. Ze hadden geen idee dat de man zojuist had besloten dat het zo niet langer kon. Met grote levenslustige ogen keken ze de bewonderenswaardige man aan, en luisterden aandachtig naar elk volgend woord dat zijn verhaaltje dichter bij het eind bracht. "Dichterbij de dichte deur: dichter dan dicht..", dichtte de dichter, maar verder kwam hij niet.
Hij wilde de straat oversteken, maar een auto scheurde langs en bracht de plassen op zijn pad tot leven, die fel zijn richting op spatten. Op zijn broek kwamen de spetters tot stilstand, waar ze snel samensmolten met zijn groffe spijkerbroek. Hij stak nu de straat over en keek de auto na. De man achter het stuur was een onbewuste god, leven gunnend aan al het water dat opsteeg bij de aanraking van zijn stinkende autobanden. De auto remde voor het stoplicht. "Zijn achterlichten deden bloed uit de hemel vallen.." dacht de dichter bij het aanzien van de remlichten. Meer kon hij er niet mee.
Aan de overkant van de straat zag hij een boom naar hem lonken. Hij liep erheen, en raakte voorzichtig het mos aan dat de boom in een dichte omhelzing hield. Een druppel welde op uit zijn vingerafdruk in het mos. In een slingerende lijn kroop deze naar beneden, bleef nu en dan even hangen bij een lastig stukje, maar vervolgde telkens als ware het moeiteloos zijn weg naar beneden. Over de rand van het mos glipte de druppel en nu liep hij over de stroeve bast van de boom naar beneden. De dichter knielde om het spektakel te aanschouwen. Bijna was de druppel beneden, waar een plasje de voet van de boom voedde. Net op het moment dat de druppel op het punt stond zich bij de massa te voegen viel een tweede druppel uit de bladerloze takken van de boom er bovenop, en mengde zich met de eerste. Tezamen gleden ze het laatste stukje, de plas in. Een gelukzalige glinstering ontsprong in de ogen van de lachende dichter. "Een druppel is nooit alleen", dacht hij.
De dichter liet zichzelf, even steun zoekend bij de boom, verder naar de grond zakken. Op zijn rug lag hij nu, zijn hoofd naast de plas. Hij tuurde naar de sterren die niet zichtbaar waren door de dikke wolken die ertussen zweefden. Hij strekte zijn ledematen in alle richtingen zo ver mogelijk uit, toen een gek gevoel plots van hem de overhand nam. Iets onder zijn huid begon te borrelen. Het vel om zijn buik begon strak te trekken, en hetzelfde gebeurde nu ook bij zijn armen en benen, en uiteindelijk zijn hoofd. Langzaam kwam hij een beetje hoger op de grond te liggen. De naar beneden stromende regen werd geabsorbeerd door het lichaam waar het op landde. De druppels verdwenen in zijn poriƫn, de plassen onder hem slonken bij aanraking, werden in zijn rug gezogen. Zijn armen zwollen op en smolten samen met de rest van zijn zwellende romp. Ook zijn benen werden deel van het sponzige geheel. Op zijn bol uitgedijde gezicht prijkten twee opgeblazen wangen, waarin in de kuiltjes een klein laagje water stond. De regen bleef vallen, de dichter bleef zwellen, tot zijn vel barstte en niks dan een vloedgolf water de straten overspoelde.
Net toen scheurde een auto langs en bracht de plassen op zijn pad tot leven, die fel de richting van een langslopende man op spatten.

Geen opmerkingen: