donderdag 22 januari 2009

De desolate mus

Op een station, dat zo drukbezocht is dat het wel hoogst interessant moet zijn, zit een mus temidden van de pulserend voortsnellende massa. De massaliteit dijt en dunt uit en in immer tegengestelde richtingen, en steeds weer hetzelfde, altijd anders, krioelt het alsof dit zélf het eigenlijke doel is. De mus houdt daar niet zo van; zit daarom stil, afgezien van de stap die hij nu en dan opzij moet doen om zijn vege lijf te redden. Want veeg is het. En platgewalst worden door een trappelende massa zou dat onmiddelijk bewijzen. Hij fluit een lied. De terts, die kleur bekent, zit in de tweede stem, maar niemand lijkt het lied te kennen, niemand fluit het mee, zodoende blijft het een ongedefinieerde uiting van wil tot harmonie.

Langzaam begint een metafoor zich aan hem te ontrafelen, en de mus ziet dat hij als het ware op een kruispunt staat. Het is geen normaal kruispunt waar vier kanten op gegaan kan worden: of het eigenlijk wel een kruispunt is valt dan ook te betwisten, echter kruisen hier zo veel wegen dat het hoe dan ook een typerende omschrijving is. Ja, hier kruisen oneindig veel wegen zich. Zoals op elke plaats in de tijd en ruimte waar de mus ooit geweest is en ooit of nooit komen zal.

Het angstaanjagende van dit geheel vond de mus dat hij, terwijl hij stond stil te staan, daarmee ook één uit de oneindige mogelijke wegen bewandelde. Hij fladderde op, om in alle rust de keuze die hij zich zojuist realiseerde onbewust gemaakt te hebben te overdenken. Hij landde op een van de grote tl-buizen die van bovenaf een naargeestig en nietsontziend licht op het spektakel beneden wierp. De mus tuurde de voortdurend van vorm veranderende vlek verdwaalden in, en herkende een patroon: dat van totale chaos.

Na een tijdje lukte het hem om een toevallig felgekleurd stipje in de grijze gezichtloze chaos te herkennen. Hij volgde het met zijn ogen, en ontdekte dat dit stipje in de krioelende hoop geen enkele kant opging, maar besluiteloze rondjes liep. De ontdekking verbaasde hem, en hij vond na enig zoekwerk enkele andere herkenbare stipjes waarvan hij besloot de dwaling te volgen. Allen liepen rondjes, of niet-cirkelvormige andere willekeurige patronen binnen de gestaag voortsjokkende groep; altijd kwamen ze uiteindelijk uit waar ze al geweest waren, verder kwamen ze in elk geval nooit.

Het geheel duizelde de mus.

En opeens hoorde hij uit de mensenhoop de galm van een grote terts die in zijn liedje paste opstijgen. Als een steen op zoek naar zijn herkomst liet hij zich abrupt naar de aarde vallen, en klapperde zijn vleugels om zich een weg tussen de benen van de menigte door te banen. De schelle melodie weerkaatste tussen de struikelende stokken. De hoop zwol tezamen met het volume en de helderheid van de gefloten noten. In deze zicht- maar voor ééns níet uitzichtloze toestand gelden geen aardse principes als 'oriëntatievermogen'. Dus enkel op het geluid af stevenend, probeerde hij alle razendsnel kris kras platstappende voeten te ontwijken, tevergeefs.

zondag 11 januari 2009

De dans

Een gekromd ineengezakt hoopje dat verder alle kernmerken van een mens had zat op een ongemakkelijk rechte stoel, waarvan de knokige punten op alle hoeken in zijn taaie vel staken. De kamer was donker, afgezien van de aan het plafond hangende lamp die zachtjes heen en weer wiegde, alsof god zelf het duistere tafereel bekeek, en afwijzend zijn hoofd schudde. De door rook vergeelde muren waren zo rimpelig en verzakt dat het leek alsof het behangen was met de huid van een naakte molrat.

De rookcirkels die opstegen uit de gaten in zijn hoofd kringelden in een uitputtende dans rond de lamp, als motten op zoek naar het eeuwige licht. Hij vermorzelde zijn peuk in de asbak, en de stoel slaakte een kraak van opluchting toen de man opstond. Je hoorde de vloer zich schrap zetten en bij elke overleefde stap opgelucht ademhalen. Een zwarte lange jas werd van de kapstok getrokken, en na een ernstig tegenstribbelen belandde hij toch om de juiste ledematen. Met zichtbare tegenzin werden de knopen vastgehaakt, en een arm werd stroef naar de deurknop getild die de geringste aanraking van de man genoeg leek te vinden om in een ontwijkende beweging open te springen. Een zetje, en de deur sloeg met een klap dicht in het slot. Hij liep de neerwaartse spiraal af naar beneden, en vroeg zich, omkijkend, af waarom hij ooit het trappenhuis weer op zou komen. Het deed er ook niet toe.

De stekend koude wind deed hem zijn kraag opzetten, waarover hij schichtig naar rechts gluurde om vervolgens zijn pas in die richting voort te zetten. De te felle straatlantaarns blokkeerden al het licht dat de sterren verschaften, en dwongen hem zijn blik op de grond gericht te houden. Er waren geen mensen op straat, overal belemmerden gordijnen het zicht, en het verkeer leek uitgestorven. Niks dan het geluid van de wind, en het geklots van de onzichtbare plassen die herinnerden aan de regen; de vogels in het park waren abrupt opgehouden met hun gefluit. Een loslopende hond keek als betrapt op, en liep met een boog om hem heen. Hij was er bijna.

Het verdiepingenhoge grauwe kantoorgebouw was net open; twee mannen in perfect passende pakken zaten al tikkend achter hun computers, zoals elke ochtend veel te vroeg. De portier deed na een snelle schuchtere blik zonder verder een woord te zeggen een iets te grote stap opzij; de man duwde zonder op te kijken de deur open. Twee stilgevallen secretaressen wendden hun blik, en barstten los in een beledigend gesmoezel toen hij met zijn rug naar hen gedraaid op de lift wachtte. Hij pakte zijn laatste sigaret uit het pakje dat hij terugstopte in zijn broekzak. Hij viste een aansteker uit de beschutting van zijn jaszak, die hem zonder tegensputteren van een vlam voorzag, om daarna zo snel mogelijk weer in zijn zak te belanden.

De liftdeuren openden zich en de twee instaanden glipten dun gemaakt langs de muren weg. Hij stapte de cabine in, en drukte op het hoogste knopje. De deuren sloten zich met een benauwende sis. De vettige spiegel in de stijgende lift reflecteerde een vervormd beeld. De tl-buizen knipperden akelig langzaam. De te lange askegel viel van zijn sigaret toen de lift plots vroegtijdig tot stilstand kwam.
Achter de openschuivende deuren stond een meisje met grote ogen en een lollie hem verschrikt aan te staren. De rook kwam uit de lift zetten, en de teddybeer pakte haar hand steviger vast. De stilte die volgde gaf de lift de tijd om langzaam op adem te komen en vervolgens weer verder omhoog te schieten. Een laatste keer gingen de deuren open en dicht.

Hij hoorde de lift achter zich meteen weer naar beneden vallen, hem achterlatend op de hoogste verdieping. Een deur werd dichtgetrokken aan de andere kant van de gang. Hij opende het dichtstbijzijnde raam, dat uitkeek over een smal verlaten steegje. Hij nam zijn laatste hijs van de sigaret, zette enkele passen achteruit en rende op het raam af. Met alle kracht in zijn lijf gooide hij zijn peuk het raam uit, en keek hem na terwijl deze, gevangen in een gevecht tussen wind en zwaartekracht, zijn weg naar beneden baande. Hij schoof het raam dicht, en gooide zichzelf met een overdovend geklater van brekend glas door de ruit heen. En de grond week niet.

vrijdag 9 januari 2009

Draaiende dingen

De straat gleed onder mijn voeten vandaan en mijn fiets bleef gezellig bij me. Terwijl de wereld zich met een bepaalde lengte per onbepaalde tijdseenheid onder mij vandaan schoof, zette ik enkele vraagtekens op de gekozen plaatsen.

De aarde draait met een snelheid die een zinnig mens vousvoyeert om zijn eigen as heen. Althans, zo is mij verteld. Maar niemand heeft mij ooit verteld hoe 'we' 'weten' dat niet de rest van het universum, of de paar sterretjes die wij daarvan kunnen zien, en als referentiepunt gebruiken, eigenlijk met diezelfde snelheid om óns heen draaien. We nemen namelijk ook aan dat de aarde de meest intelligente planeet in onze buurt is: waarom zou moeder draaien, als ze ook anderen om zich heen het werk kan laten doen? Ik kan het zelfs bewijzen. Als onze aarde tantoe hard om zijn eigen as zou spacen, dan zou ik als ik in de lucht zou springen een heel eind verder weer neerkomen, aangezien de aarde onder mijn voeten door zou draaien.

Iedereen die, net zoals ik, wel eens gesprongen heeft, weet dat dit niet het geval is. Gelukkig maar: het zou touwtjespringen zo goed als onmogelijk maken.

Maargoed, zittende op mijn fiets besefte ik me dat ik opeens veel harder moest trappen om vooruit te komen. Ik stapte af, en checkte mijn band, die nog steeds bij benadering rond was; daar kon het niet aan liggen.

Dat is trouwens ook grappig. Rond is enkel een conceptueel begrip. Het leuke aan schrijven is dat ik dit, ookal weet je het allang, toch kan gaan uitleggen. Daar heb jij echt bijzonder weinig over te zeggen. Dusse, de onmogelijkheid van rondheid. Ja, als je steeds verder zou inzoomen op de rondste cirkel die je ooit gezien hebt, zou je uiteindelijk allemaal oneffenheden vinden. Het is praktisch gezien onmogelijk dat deze 'cirkel' tot in de oneindige ingezoomdheid rond blijft. De enige ronde cirkel is het theoretische idee ervan dat jij ergens in je hoofd hebt zitten.

En hoe dat komt? Slechte ogen. Als je betere ogen had gehad had je vanaf het moment dat je geboren was de imperfectie van alles beter kunnen zien. Daaronder ook de imperfectie van cirkels. Onder deze omstandigheden had je het écht niet in je hoofd gehaald om te bedenken dat er zoiets zou bestaan als rondheid. Stel je voor.

Voorbeeld. Eén van de dingen waarvan kinderen leren dat het typisch rond is, is de aarde. Dat is een bal, een bol, rónd. Echt waar.
Nou eh, nee dus. Een bol? Doe eens normaal. Een 'bol' met gaten erin van van kilometers diep en lang; gigantische bergen die daar even hoog weer boven uitstijgen. Alles behalve rondheid zo ver het oog reikt. Punten die eruitsteken, hobbels, gigantische bobbels, oneffenheden, diepe scheuren; dat is álles waar het uit bestaat. Hoe durf je het rónd te noemen?

Om verder te gaan met mijn 'verhaal'.
Ik stapte weer op mijn fiets, en verwierp de theorie dat ik in een andere versnelling aan het trappen was. De alternatieve hypothese, de theorie dat ik misschien wel niet meer bezig was met mezelf over de aarde te rollen, maar in plaats daarvan de aarde onder me uit aan het duwen was (en ik kan je vertellen, dat is in je eentje nog best een karwei), was een stuk aannemelijker. Ik heb namelijk geen versnellingen op mijn fiets.

Dit idee zou enkele consequenties met zich meebrengen. Omdat mijn hele jeugd erop gehamerd is dat alles wetenschappelijk geverifiëerd moet worden voordat ik het als waar kan aannemen, besloot ik mijn aanname te testen. Áls het inderdaad zo was dat ik de aarde de andere kant op aan het trappen was, dan zou dat betekenen dat ik de relatieve snelheid waarmee de rest van het universum om de aarde heen aan het draaien was, aan het beïnvloeden was. Dit zou betekenen dat de stralen van de zon de aarde iets langer zouden kunnen bereiken.
De ultieme test bestond uit het besluit elke dag een stuk te fietsen, en te kijken of het ook daadwerkelijk zo was dat de dagen langer werden. Zo gedaan, zo gezegd. De tijd in uren en minuten dat het licht of donker was, hield ik per dag nauwkeurig bij. Na een tijdje ging ik mijn schema afbouwen, en even later begon ik de andere kant op te fietsen, om te bekijken hoe beïnvloedbaar deze procedure was. Het resultaat: de dagen werden daadwerkelijk langer als ik tegen de zon infietste, en korter als ik met de zon mee fietste.

Mijn gefiets bleef niet onopgemerkt, en na een tijdje besloot de regering twee keer per jaar de klok een uur te verzetten, als ik weer eens te veel gefietst had.