Een tot leegte gecomprimeerde overvloed van gedachten, en vragen, en spinsels die mijn hersenen van een web voorzien, waarin alles samenhangend en verstrikt in elkaar en samengesmolten niet meer los raakt. Mijn helft al heel lang geen geheel meer.
En bovendien is het er stoffig, verjaard, en vastgeroest in patronen die nooit hun intrede hadden mogen doen. Niemand wacht tot je klaar bent met iets opvangen dat allang gevallen is. Zeker niet als het een oorverdovend geluid maakt; en de splinters en brokstukken er voor zorgen dat het enige dat je ooit nog kan horen iets is dat de onmogelijkheid vereist nog intenser te zijn. Alles beweegt als je stilstaat.
Het regent, maar ik heb geen druppels nodig om te overstromen. En stiekemlijk twijfel ik of het wel beter was geweest als ik geen redenen had gehad te doen wat ik doe. Is het ooit te laat om te laten wat ik doe? Ik heb het al geprobeerd, maar mijn gespartel heeft er enkel voor gezorgd dat ik vaster kwam te zitten. En nu ben ik afhankelijk van concepten en hoop die ik het best kan projecteren op onbekenden, op jou; van allen die aan mij bekend zijn weet ik al dat ze niet voldoen.
Ik heb alle tijd voor de sluiers en maskers die elkaar verhullen,
en de mijne vervullen van hoop.
Maar óf jouw masker is zo goed als het mijne, óf ik heb je gezicht al gezien.
zondag 28 december 2008
donderdag 18 december 2008
Absentieloos
De man had rimpels tussen zijn ogen, die bewogen, alsof ze nooit stil hadden gestaan. De muren ademden niet meer, ze hyperventileerden en stikten in overwelming der kleur, de withete geur brandde zijn weg naar buiten. Zijn ogen zagen zo nooit weer, ze penetreerden en ze fikten in bedwelming der kleur, zo onontkomelijk helder; ze trachten te sluiten. En op weerstand, zo verwachten ze, nimmer te stuiten, voor groener gras, zo bedachten ze, moet je wel naar buiten. Concentratie van zicht op een concentratie van kleuren. De muren weerkaatsen wat ze ontvangen, het licht tussen de muren blijft voor altijd hangen, voor altijd gevangen, maar jij moet hier weg.
Het gat in mijn borst is maar een geaccumuleerde absentie, zonder consequentie.
Ik vertel een waarheid over leugens: er valt geen waarheid in te vinden. En alles is een leugen, niks valt er aan vast te binden. En geen van hen deugen, niks om je over te verheugen, niks is wat het lijkt: alles ís zo. De realiteit is pas hard als je twijfelt, neem dat nou maar van mij aan.
Een innerlijke discrepantie,
waartussen ik geen verband zie,
niks rijmt,
alles aan elkaar gelijmd.
De straat bestaat uit mos en wol
tot mijn overtuigde koprol
hem verandert in steen.
Maar daarvoor was hij zacht.
Dat heb je toch gezien? Door de spleet die men je ogen noemt, waartussen de realiteit aan je opdoemt, en niks sluit uit, dat als je ze sluit de wereld ook UIT-
Het gat in mijn borst is maar een geaccumuleerde absentie, zonder consequentie.
Ik vertel een waarheid over leugens: er valt geen waarheid in te vinden. En alles is een leugen, niks valt er aan vast te binden. En geen van hen deugen, niks om je over te verheugen, niks is wat het lijkt: alles ís zo. De realiteit is pas hard als je twijfelt, neem dat nou maar van mij aan.
Een innerlijke discrepantie,
waartussen ik geen verband zie,
niks rijmt,
alles aan elkaar gelijmd.
De straat bestaat uit mos en wol
tot mijn overtuigde koprol
hem verandert in steen.
Maar daarvoor was hij zacht.
Dat heb je toch gezien? Door de spleet die men je ogen noemt, waartussen de realiteit aan je opdoemt, en niks sluit uit, dat als je ze sluit de wereld ook UIT-
zondag 23 november 2008
En nu?
'Het is wit. Maar dat is niet apart, want alles is wit. Raar dat het opvalt; je zou zeggen dat sneeuw de ideale schutkleur heeft, temidden van zijn medevlokken.'
Dit was mijn laatste gedachte. Ik was klaar met leven, en kwam bij God, die net uitvoerig een van zijn vaste gesprekspartners iets belangrijks uitlegde. 'Zonsopgang', zo hoorde ik hem zeggen toen ik binnenstapte, 'komt vóór en ná zonsondergang. Dat betekent dat de zon twee keer zo vaak opgaat als dat ie ondergaat.' Dat had hij ergens gelezen waar het geschreven stond. God kwam niet aan verdere uitleg toe, omdat hij zijn enigszins verbaasde gesprekspartner afwimpelde toen hij merkte dat ik binnengestapt was.
Ik zal je vertellen dat je toch niet echt weet hoe je je moet gedragen als je daar dan staat: Die vent die daar zit; die wéét alles, die kán alles, die ís alles: hij is om te beginnen de reden van jouw bestaan, en daarnaast nog van eindeloos veel dingen meer.. Hem aanspreken leek me dan ook uit den boze; alsof ik beter zou weten dan God zelf, wanneer een gesprek te beginnen. Bovendien weet hij best dat ik er zo over denk, dus ik laat het aan hem over, dacht ik.
Zoals ik achteraf beredeneerde had ik kunnen weten dat God allang wist dat ik niet de enige kans die ik ooit zou krijgen om met hem te praten, zou laten liggen. Hij hoefde alleen wijselijk (want zo is hij) zijn mond te houden, en wachten tot ik toch maar van wal zou steken. En zo geschiedde.
'Vindt U dat niet vervelend, al die eenzijdige relaties? U weet alles van iedereen, kent iedereen door en door; maar Uzelf bent zo ondoorgrondelijk, en staat bovendien zo hoog boven mijn nietige ras, dat het arrogant is als mens te denken U te kennen.'
De goddelijke verveling die van zijn gelaat afdroop was zelfs voor mij, ondanks het felle tegenlicht, duidelijk zichtbaar. Hij wist allang dat dit, precies zo geformuleerd, mijn openingsvraag zou zijn, en hij wist ook al dat hij zou antwoorden met: 'NIETIG RAS? Hoe durft u een ras dat ik zelf, met mijn eigen handen, geschapen heb, níétig te noemen?!'
Ach, neem het die man maar eens kwalijk: In al zijn goedheid heeft hij miljarden jaren geleden een aarde geschapen, en ons daarop gekwakt. En tot op de dag van vandaag wordt hij continu lastiggevallen door omhooggevallen doden, die gemiddeld zo'n 80 jaar hebben gehad om de lastigste vragen voor hem te verzinnen; waarbij zijn beantwoording, in hooguit een minuutje, voor hem kinderspel is. Ik zou er ook chagrijnig van worden. Maar ja, hij hád kunnen weten dat dit zou gebeuren. Hij weet namelijk alles.
Overrompeld door het goddelijke gebulder dat ik over mijzelf af had geroepen, veegde ik het speeksel van mijn voorhoofd. God slist ernstig, en weet daarbij zijn almachtige spuug niet altijd even goed in zijn mond te houden. Ik voelde me ergens toch wel gevleid, dat ik door God gevousvoyeert werd. Maar, zo heeft God ooit gedacht, 'wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.' En dit geldt ook voor tutoyeren.
Nu ik toch reeds aan het vragen geslagen was, had ik nog wel een vraag voor God in petto: 'Kunt u, in al uw almachtigheid, zonder een paradox te veroorzaken, iets verzinnen dat u zelf niet kunt?'
'Ja hoor, antwoordde God, want ik kan alles.'
Omdat God met dit antwoord niet voldeed aan de in mijn vraag gestelde eisen, besloot ik door te gaan op deze vraag: 'Ohja?', zei ik, 'wilt U dat dan bij deze doen?'.
'Ja hoor', zei God.
'Wilt u uw bevindingen dan ook met mij delen?' was mijn reactie op de lange stilte die volgde.
'Ja hoor', zei God.
'Nu?' vroeg ik.
'Ja hoor', zei God.
'Doet u dat dan ook!' zei ik, enigszins geirriteerd, doordat ik niks wijzer van hem werd, omdat hij alleen 'ja en amen zei'.
'Wie denk jij wel niet dat je bent, dat je míj loopt te commanderen?!' Was de plotseling heel felle reactie van zijn kant.
En natuurlijk had Hij gelijk.
Dit was mijn laatste gedachte. Ik was klaar met leven, en kwam bij God, die net uitvoerig een van zijn vaste gesprekspartners iets belangrijks uitlegde. 'Zonsopgang', zo hoorde ik hem zeggen toen ik binnenstapte, 'komt vóór en ná zonsondergang. Dat betekent dat de zon twee keer zo vaak opgaat als dat ie ondergaat.' Dat had hij ergens gelezen waar het geschreven stond. God kwam niet aan verdere uitleg toe, omdat hij zijn enigszins verbaasde gesprekspartner afwimpelde toen hij merkte dat ik binnengestapt was.
Ik zal je vertellen dat je toch niet echt weet hoe je je moet gedragen als je daar dan staat: Die vent die daar zit; die wéét alles, die kán alles, die ís alles: hij is om te beginnen de reden van jouw bestaan, en daarnaast nog van eindeloos veel dingen meer.. Hem aanspreken leek me dan ook uit den boze; alsof ik beter zou weten dan God zelf, wanneer een gesprek te beginnen. Bovendien weet hij best dat ik er zo over denk, dus ik laat het aan hem over, dacht ik.
Zoals ik achteraf beredeneerde had ik kunnen weten dat God allang wist dat ik niet de enige kans die ik ooit zou krijgen om met hem te praten, zou laten liggen. Hij hoefde alleen wijselijk (want zo is hij) zijn mond te houden, en wachten tot ik toch maar van wal zou steken. En zo geschiedde.
'Vindt U dat niet vervelend, al die eenzijdige relaties? U weet alles van iedereen, kent iedereen door en door; maar Uzelf bent zo ondoorgrondelijk, en staat bovendien zo hoog boven mijn nietige ras, dat het arrogant is als mens te denken U te kennen.'
De goddelijke verveling die van zijn gelaat afdroop was zelfs voor mij, ondanks het felle tegenlicht, duidelijk zichtbaar. Hij wist allang dat dit, precies zo geformuleerd, mijn openingsvraag zou zijn, en hij wist ook al dat hij zou antwoorden met: 'NIETIG RAS? Hoe durft u een ras dat ik zelf, met mijn eigen handen, geschapen heb, níétig te noemen?!'
Ach, neem het die man maar eens kwalijk: In al zijn goedheid heeft hij miljarden jaren geleden een aarde geschapen, en ons daarop gekwakt. En tot op de dag van vandaag wordt hij continu lastiggevallen door omhooggevallen doden, die gemiddeld zo'n 80 jaar hebben gehad om de lastigste vragen voor hem te verzinnen; waarbij zijn beantwoording, in hooguit een minuutje, voor hem kinderspel is. Ik zou er ook chagrijnig van worden. Maar ja, hij hád kunnen weten dat dit zou gebeuren. Hij weet namelijk alles.
Overrompeld door het goddelijke gebulder dat ik over mijzelf af had geroepen, veegde ik het speeksel van mijn voorhoofd. God slist ernstig, en weet daarbij zijn almachtige spuug niet altijd even goed in zijn mond te houden. Ik voelde me ergens toch wel gevleid, dat ik door God gevousvoyeert werd. Maar, zo heeft God ooit gedacht, 'wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.' En dit geldt ook voor tutoyeren.
Nu ik toch reeds aan het vragen geslagen was, had ik nog wel een vraag voor God in petto: 'Kunt u, in al uw almachtigheid, zonder een paradox te veroorzaken, iets verzinnen dat u zelf niet kunt?'
'Ja hoor, antwoordde God, want ik kan alles.'
Omdat God met dit antwoord niet voldeed aan de in mijn vraag gestelde eisen, besloot ik door te gaan op deze vraag: 'Ohja?', zei ik, 'wilt U dat dan bij deze doen?'.
'Ja hoor', zei God.
'Wilt u uw bevindingen dan ook met mij delen?' was mijn reactie op de lange stilte die volgde.
'Ja hoor', zei God.
'Nu?' vroeg ik.
'Ja hoor', zei God.
'Doet u dat dan ook!' zei ik, enigszins geirriteerd, doordat ik niks wijzer van hem werd, omdat hij alleen 'ja en amen zei'.
'Wie denk jij wel niet dat je bent, dat je míj loopt te commanderen?!' Was de plotseling heel felle reactie van zijn kant.
En natuurlijk had Hij gelijk.
zondag 26 oktober 2008
Onze felgekleurde voorouders
Ik las laatst een bizar artikel. Nou is het misschien eigenlijk niet zo bizar, maar het is gewoon raar als je het je voorstelt. Om het even in een context te plaatsen, ik was voor m'n studie op zoek naar wetenschappelijke artikelen, om informatie te krijgen voor een artikel dat ik zelf moet schrijven. En toen kwam ik via zeventien zijsporen bij een artikel terecht dat ik hier zal samenvatten.
Het begon te vertellen over een of andere ontwikkeling in de genetica: de genen die haar- en huidskleur bepalen zijn gelocaliseerd, dit betekent dat je aan de hand van iemands dna kan onderzoeken wat voor huids- en haarkleur hij of zij heeft. Of dit nieuw is of niet, geen idee. Dna-structuren zijn zo universeel dat ook bij dieren met deze gelocaliseerde genen de haarkleur kon worden voorspeld. Om deze veralgemenisering te relativeren: in een college werd mij verteld dat het menselijk dna voor 50% overeenkomt met dat van de banaan. Go figure.
Goed, de volgende toepassing van deze kennis was wel nieuw. Aan de hand van dna dat ze uit de botten van onder andere prehistorische beesten hebben gehaald, hebben ze dus de kleur van deze beesten kunnen achterhalen.
Een grappig idee dat we bij onze voorstellingen van prehistorische dieren toch altijd, voor ons, enigszins realistisch aandoende kleuren hebben bedacht, terwijl we van hun daadwerkelijke kleuren geen idee hadden.
Uit dit onderzoek blijkt dan ook dat deze prehistorische dieren dus in werkelijk in alle kleuren van de regenboog voorkwamen. Aangenomen wordt dat alle dieren die de aarde bewoonden zo lang geleden allemaal in de meest uiteenlopende kleuren(combinaties) verschenen. Beelden van aapachtigen met fel paarse en gele haren, gele nijlpaarden, blauwe ijsberen, groen-zwarte konijnen, misschien een al enigszins op de mens-lijkend dier met felgroene beharing schieten mij abrupt te binnen..
Eigenlijk heb ik geen idee of deze dieren in die tijd leefden, maar je kunt je wel een beeld voorstellen hoe deze wereld, met overal felgekleurde dieren, eruit gezien zal moeten hebben.
Fucking spacend.
Waarom toen wel, en nu niet meer? Evolutietheoretici hebben daar natuurlijk wel wat over te zeggen. Ten eerste, de felstgekleurde dieren vielen natuurlijk het meest op. Daardoor werden ze snel gespot door hun natuurlijke vijand. Dus dieren die minder opvallende kleuren hadden, hadden een grotere kans om door een roofdier niet gezien te worden. Daarom hadden ze een grotere overlevingskans, en gaven deze niet-kleurrijke genen massaal door aan hun kinderen. Geef de evolutie een tijdje en wat krijg je: Tadaa! saai-gekleurde dieren.
Een tweede aspect dat heeft meegeholpen, is de menging van kleuren. Met genen gaat het niet zo makkelijk dat bijvoorbeeld een blauwe hond en een gele hond een groen jong krijgen; maar iets vergelijkbaars vindt in de loop van tijd wel plaats. Hoe meer kleuren 'gemengd' worden door de verschillend gekleurde dieren die zich voortplanten, hoe meer deze kleur richting bruin gaat. Want, zoals jullie allemaal weten, gooi rood, blauw en geel, de primaire kleuren, bij elkaar en je krijgt bruin. Zoals je misschien al eens is opgevallen, de meeste zoogdieren zijn gekleurd in een bruine tint. Zwarte kleuren worden gezien als een 'vergevorderde doormenging van donkerbruine tinten'. Bij mensen is waarschijnlijk iets soortgelijks gebeurd, waarbij aan het begin van het spectrum 'blond' als een lichte vorm van bruin wordt gezien, en dit spectrum loopt via bruine tinten tot zwart. Er is één uitzondering.
Mensen met 'rood' haar. Roodharige mensen hebben nooit écht rood haar. Het is meestal een roodbruine kleur: dus in de loop van de evolutie is het felle rood met bruin vermengd geraakt. Het overgebleven rood wordt verklaard door het feit dat de genen voor rode haren zeer sterk zijn: en na zo'n lange tijd nog steeds een roodachtige tint aan de bruine kleur geven.
Dit is bij mensen helaas het enige dat overgebleven is van de felgekleurde haren die al onze voorouders hadden.. Toch jammer..
Het begon te vertellen over een of andere ontwikkeling in de genetica: de genen die haar- en huidskleur bepalen zijn gelocaliseerd, dit betekent dat je aan de hand van iemands dna kan onderzoeken wat voor huids- en haarkleur hij of zij heeft. Of dit nieuw is of niet, geen idee. Dna-structuren zijn zo universeel dat ook bij dieren met deze gelocaliseerde genen de haarkleur kon worden voorspeld. Om deze veralgemenisering te relativeren: in een college werd mij verteld dat het menselijk dna voor 50% overeenkomt met dat van de banaan. Go figure.
Goed, de volgende toepassing van deze kennis was wel nieuw. Aan de hand van dna dat ze uit de botten van onder andere prehistorische beesten hebben gehaald, hebben ze dus de kleur van deze beesten kunnen achterhalen.
Een grappig idee dat we bij onze voorstellingen van prehistorische dieren toch altijd, voor ons, enigszins realistisch aandoende kleuren hebben bedacht, terwijl we van hun daadwerkelijke kleuren geen idee hadden.
Uit dit onderzoek blijkt dan ook dat deze prehistorische dieren dus in werkelijk in alle kleuren van de regenboog voorkwamen. Aangenomen wordt dat alle dieren die de aarde bewoonden zo lang geleden allemaal in de meest uiteenlopende kleuren(combinaties) verschenen. Beelden van aapachtigen met fel paarse en gele haren, gele nijlpaarden, blauwe ijsberen, groen-zwarte konijnen, misschien een al enigszins op de mens-lijkend dier met felgroene beharing schieten mij abrupt te binnen..
Eigenlijk heb ik geen idee of deze dieren in die tijd leefden, maar je kunt je wel een beeld voorstellen hoe deze wereld, met overal felgekleurde dieren, eruit gezien zal moeten hebben.
Fucking spacend.
Waarom toen wel, en nu niet meer? Evolutietheoretici hebben daar natuurlijk wel wat over te zeggen. Ten eerste, de felstgekleurde dieren vielen natuurlijk het meest op. Daardoor werden ze snel gespot door hun natuurlijke vijand. Dus dieren die minder opvallende kleuren hadden, hadden een grotere kans om door een roofdier niet gezien te worden. Daarom hadden ze een grotere overlevingskans, en gaven deze niet-kleurrijke genen massaal door aan hun kinderen. Geef de evolutie een tijdje en wat krijg je: Tadaa! saai-gekleurde dieren.
Een tweede aspect dat heeft meegeholpen, is de menging van kleuren. Met genen gaat het niet zo makkelijk dat bijvoorbeeld een blauwe hond en een gele hond een groen jong krijgen; maar iets vergelijkbaars vindt in de loop van tijd wel plaats. Hoe meer kleuren 'gemengd' worden door de verschillend gekleurde dieren die zich voortplanten, hoe meer deze kleur richting bruin gaat. Want, zoals jullie allemaal weten, gooi rood, blauw en geel, de primaire kleuren, bij elkaar en je krijgt bruin. Zoals je misschien al eens is opgevallen, de meeste zoogdieren zijn gekleurd in een bruine tint. Zwarte kleuren worden gezien als een 'vergevorderde doormenging van donkerbruine tinten'. Bij mensen is waarschijnlijk iets soortgelijks gebeurd, waarbij aan het begin van het spectrum 'blond' als een lichte vorm van bruin wordt gezien, en dit spectrum loopt via bruine tinten tot zwart. Er is één uitzondering.
Mensen met 'rood' haar. Roodharige mensen hebben nooit écht rood haar. Het is meestal een roodbruine kleur: dus in de loop van de evolutie is het felle rood met bruin vermengd geraakt. Het overgebleven rood wordt verklaard door het feit dat de genen voor rode haren zeer sterk zijn: en na zo'n lange tijd nog steeds een roodachtige tint aan de bruine kleur geven.
Dit is bij mensen helaas het enige dat overgebleven is van de felgekleurde haren die al onze voorouders hadden.. Toch jammer..
maandag 20 oktober 2008
De vergezochte kraanvogel
De logische verklaring. Een verwerpelijk concept als je het mij vraagt.
Oke, ergens heel lang geleden, maar dan niet in een sprookje, was er zo'n gozer die (net zoals ik, omdat ik eigenlijk voor m'n tentamens moet leren, en dus andere dingen opeens uitermate interessant vind) het heel belangrijk vond om nutteloze dingen te doen. Deze knaap heette Aristoteles, en dit was geen toeval: zijn ouders hadden hem blijkbaar zo genoemd. Als hij geen tentamens had die hij moest leren, weet ik niet welke waanzin hem dan wél zover dreef om te doen wat hij deed: Het leek hem nou eens een heel goed plan om de regels van de logica op te stellen. Whatever turns you on.
Nou snap ik daar al meteen iets niet aan. Op wat voor manier heeft hij die regels bedacht? Ik bedoel, er waren geen logische regels waaraan hij zich kon houden toen hij die logische regels bedacht. Want die moest hij nog bedenken. Anders gezegd: hij heeft absurde redeneermanieren kunnen gebruiken, om vervolgens daarmee regels te bedenken die hij daarna definieerde als 'logisch', en daarmee zijn eigen regel bewees. Dames en heren, hierbij presenteer ik u: een cirkelredenering.
Nu zal er misschien wel een logische verklaring zijn voor de manier waarop dit manneke deze regels toch wel correct als logisch heeft kunnen definiëren, maar die verwerp ik bij voorbaat omdat ik, zoals hierboven gezegd, logisch niet per sé logisch vind. Over cirkelredeneringen gesproken. Maar hierop kan Aristoteles geen commentaar hebben want ja, wat u niet wilt dat u geschiedt... Nog een cirkelredenering. Oke, ik zal ophouden.
Mijn punt was: als dit, ongetwijfeld koddige, ventje deze 'regels' van hem, nou voor zich had gehouden, dan was de wereld een stuk grappiger geweest. Neem nou het volgende: als je vet, bijvoorbeeld boter, op een papiertje smeert, dan kun je er doorheen kijken. Kijk, dat lijkt mij nou grappig, als iemand dan heel dik wordt, dan kun je op den duur door hem heen kijken. Zonder dat een of andere malloot, die die Aristoteles zelfs nooit gekend heeft, naar je toekomt om je te vertellen dat er écht wel een logische verklaring is voor het feit dat dit niet kan. Je moeder is logisch.
Het feit dat ik over water kan lopen zou opeens betekenen dat ik Jezus ben: Jezus kon over water lopen, ik kan over water lopen, dus: ik ben Jezus. Lijkt me toch apart om de zoon van god te zijn, maar nee: die kans is mij ontnomen door Aristoteles. Met zijn logische onzin.
Dat brengt mij tot het volgende: Als niks logisch is, is alles onlogisch.
Dat wil zeggen, als die kerel nooit logische regels had bedacht. dan was er niks logisch geweest. Daaruit volgt op het eerste gezicht logisch gezien niet dat alles dús onlogisch is. Maar omdat in de premisse gesteld wordt dat er niks logisch is: dan moet deze redenering dat dus ook niet zijn. En daarom klopt ie, logisch gezien.
Alles is onlogisch, de muziek die uit mijn gitaar komt dwingt mij te veroorzaken wat ik hoor, de woorden die op mijn computerscherm verschijnen bewegen mij ertoe dit te typen, autowielen die vooruit draaien terwijl de auto vooruit rijdt, mijn schaduw verschijnt bij komst van de nacht, terwijl de dekens om mij heen mij woelen, lig ik in bed, en de gedachte komt in me op dat moet bedenken wat ik denk, en bedacht moet hebben wat ik net dacht, een boom die ver van een appel valt, terwijl ik mijn afdwalende gedachten volg naar de toekomst, die zichzelf bouwt omwille van het verstrijken van de tijd, één plus één = één plus één, de stekker in het stopcontact doen om het stopcontact van stroom te voorzien, drijfzand gebouwd op een gebouw óp een gebouwd gebouw onder een gebouw waarop drijfzand gebouwd is, ellenlange meters, meterslange kilo's, zeventien minuten durende percentages, een geheel abstracte realiteit, waarin alles logisch is, een duister verlichte kamer, waarin Voltaire en Rousseau duister smoezelen, het vloerkleed op hun hoofd valt, ware het niet dat het plafond tussenbeide kwam zonder dat het kokende water kookte, en de creativiteit een creatie creëerde, die kronkelde en krankzinnigheid uitkraamde op kraamvisite bij een kraanvogel, die huisde in de krochten van een kromme kroeg waaraan hij verknocht was, hij die gezocht was, en bezocht was door de creativiteit zelve bij de geboorte van zijn dochter.
Oke, ergens heel lang geleden, maar dan niet in een sprookje, was er zo'n gozer die (net zoals ik, omdat ik eigenlijk voor m'n tentamens moet leren, en dus andere dingen opeens uitermate interessant vind) het heel belangrijk vond om nutteloze dingen te doen. Deze knaap heette Aristoteles, en dit was geen toeval: zijn ouders hadden hem blijkbaar zo genoemd. Als hij geen tentamens had die hij moest leren, weet ik niet welke waanzin hem dan wél zover dreef om te doen wat hij deed: Het leek hem nou eens een heel goed plan om de regels van de logica op te stellen. Whatever turns you on.
Nou snap ik daar al meteen iets niet aan. Op wat voor manier heeft hij die regels bedacht? Ik bedoel, er waren geen logische regels waaraan hij zich kon houden toen hij die logische regels bedacht. Want die moest hij nog bedenken. Anders gezegd: hij heeft absurde redeneermanieren kunnen gebruiken, om vervolgens daarmee regels te bedenken die hij daarna definieerde als 'logisch', en daarmee zijn eigen regel bewees. Dames en heren, hierbij presenteer ik u: een cirkelredenering.
Nu zal er misschien wel een logische verklaring zijn voor de manier waarop dit manneke deze regels toch wel correct als logisch heeft kunnen definiëren, maar die verwerp ik bij voorbaat omdat ik, zoals hierboven gezegd, logisch niet per sé logisch vind. Over cirkelredeneringen gesproken. Maar hierop kan Aristoteles geen commentaar hebben want ja, wat u niet wilt dat u geschiedt... Nog een cirkelredenering. Oke, ik zal ophouden.
Mijn punt was: als dit, ongetwijfeld koddige, ventje deze 'regels' van hem, nou voor zich had gehouden, dan was de wereld een stuk grappiger geweest. Neem nou het volgende: als je vet, bijvoorbeeld boter, op een papiertje smeert, dan kun je er doorheen kijken. Kijk, dat lijkt mij nou grappig, als iemand dan heel dik wordt, dan kun je op den duur door hem heen kijken. Zonder dat een of andere malloot, die die Aristoteles zelfs nooit gekend heeft, naar je toekomt om je te vertellen dat er écht wel een logische verklaring is voor het feit dat dit niet kan. Je moeder is logisch.
Het feit dat ik over water kan lopen zou opeens betekenen dat ik Jezus ben: Jezus kon over water lopen, ik kan over water lopen, dus: ik ben Jezus. Lijkt me toch apart om de zoon van god te zijn, maar nee: die kans is mij ontnomen door Aristoteles. Met zijn logische onzin.
Dat brengt mij tot het volgende: Als niks logisch is, is alles onlogisch.
Dat wil zeggen, als die kerel nooit logische regels had bedacht. dan was er niks logisch geweest. Daaruit volgt op het eerste gezicht logisch gezien niet dat alles dús onlogisch is. Maar omdat in de premisse gesteld wordt dat er niks logisch is: dan moet deze redenering dat dus ook niet zijn. En daarom klopt ie, logisch gezien.
Alles is onlogisch, de muziek die uit mijn gitaar komt dwingt mij te veroorzaken wat ik hoor, de woorden die op mijn computerscherm verschijnen bewegen mij ertoe dit te typen, autowielen die vooruit draaien terwijl de auto vooruit rijdt, mijn schaduw verschijnt bij komst van de nacht, terwijl de dekens om mij heen mij woelen, lig ik in bed, en de gedachte komt in me op dat moet bedenken wat ik denk, en bedacht moet hebben wat ik net dacht, een boom die ver van een appel valt, terwijl ik mijn afdwalende gedachten volg naar de toekomst, die zichzelf bouwt omwille van het verstrijken van de tijd, één plus één = één plus één, de stekker in het stopcontact doen om het stopcontact van stroom te voorzien, drijfzand gebouwd op een gebouw óp een gebouwd gebouw onder een gebouw waarop drijfzand gebouwd is, ellenlange meters, meterslange kilo's, zeventien minuten durende percentages, een geheel abstracte realiteit, waarin alles logisch is, een duister verlichte kamer, waarin Voltaire en Rousseau duister smoezelen, het vloerkleed op hun hoofd valt, ware het niet dat het plafond tussenbeide kwam zonder dat het kokende water kookte, en de creativiteit een creatie creëerde, die kronkelde en krankzinnigheid uitkraamde op kraamvisite bij een kraanvogel, die huisde in de krochten van een kromme kroeg waaraan hij verknocht was, hij die gezocht was, en bezocht was door de creativiteit zelve bij de geboorte van zijn dochter.
zaterdag 11 oktober 2008
De psychopathische vrachtwagenchauffeur en zijn lotvallige rondzwervingen
Ik werd vanochtend abrupt onderbroken in het uitslapen van mijn roes. Een, naar alle waarschijnlijkheid psychopathische, vrachtwagenchauffeur vond het een goed idee om achteruit rondjes om mijn huis te rijden (en dit is geen nutteloze toevoeging van een toevallig gelijktijdige gebeurtenis, maar ik bestempel het bij deze onherroepelijk als causaal verband houdende met het eerst genoemde feit). Rond een uur of half 7. Op een zaterdagochtend. Of, nouja, eigenlijk vóór de zaterdagochtend, want wie staat er nou weer voor half 7 op, op een zaterdag (uiteraard afgezien van de vrachtwagenchauffeur in kwestie: hij was tenslotte psychopatisch met een reden)? Omdat men normaliter wakker wordt in de ochtend, en men niet wakker wordt op zaterdag om half 7, wil ik hiernaar niet vaker refereren als zijnde s'ochtends. Zaterdag om half 7 dus; en niet s'avonds.
Nou zou dit alles mij vrij weinig hebben uitgemaakt (heeft die gozer ook nog eens iets vermakelijks te doen op zo'n onchristelijk tijdstip), ware het niet dat vrachtwagens als ze achteruitrijden ter waarschuwing constant piepjes uitstoten. Als dit niet het geval was geweest was ik ook nooit wakker geworden, en was de hele toestand aan mij ontgaan, hetgeen nog een reden was geweest waarom het mij niet uitgemaakt zou hebben. De genoemde piep is niet gering, de vrachtwagen wil als het ware alle aandacht dwingen zich te vestigen op het feit dat hij in staat is achteruit te rijden, en dit lukt hem onontkenbaar. Zowel onontkomelijk de aandacht op zich vestigen als achteruit rijden.
Mijn inlevingsvermogen is op een tijdstip als het eerder genoemde nooit erg groot. Eén rondje, hooguit twee achteruit om mijn huis heen rijden, kan ik me wel voorstellen. Maar het langdurige aanhouden van dit panische gepiep betekende dat de chauffeur niet van plan was het aantal rondjes op een bescheiden aantal te houden.
Een soortgelijk aanhoudend gepiep maken wekkers ook wel eens. Dit zijn heel effectieve wekkers, met vaak geen lange levensduur. Dit zal ik nader uitleggen. Het geluid dat ze maken is zo afgrijselijk dat je, hoe vroeg op de ochtend het ook is, hoe warm je bed, hoe ver de wekker weg, hoe moe je bent, hoe verwaarloosbaar ver gevorderd je ook bent in het uitslapen van je roes, je al deze dingen negeert, om zo snel mogelijk de wekker te laten ophouden dit gekrijs te vertonen. De korte levensduur heeft hier ook mee te maken, want een wekker uit het raam gooien, of beter nog: te lijf gaan met een cirkelzaag, zorgt voor een oplossing van het probleem op lange duur.
In mijn staat van relatieve wakkerheid realiseerde ik mij de afschuwelijkheid van overreden worden door een achteruitrijdende vrachtwagen. Nog niet eens omdat dit waarschijnlijk geen pijnloze aangelegenheid is, en vrij fatale consequenties onmiddelijk volgen, maar vooral omdat het laatste dat je hoort dit verschrikkelijk irritante gepiep is. "Laat het alsjeblieft ophouden.." zouden de laatste, doch effectieve, woorden zijn geweest van de humorloze man wiens schaduw bang is in het donker.
Nou zou dit alles mij vrij weinig hebben uitgemaakt (heeft die gozer ook nog eens iets vermakelijks te doen op zo'n onchristelijk tijdstip), ware het niet dat vrachtwagens als ze achteruitrijden ter waarschuwing constant piepjes uitstoten. Als dit niet het geval was geweest was ik ook nooit wakker geworden, en was de hele toestand aan mij ontgaan, hetgeen nog een reden was geweest waarom het mij niet uitgemaakt zou hebben. De genoemde piep is niet gering, de vrachtwagen wil als het ware alle aandacht dwingen zich te vestigen op het feit dat hij in staat is achteruit te rijden, en dit lukt hem onontkenbaar. Zowel onontkomelijk de aandacht op zich vestigen als achteruit rijden.
Mijn inlevingsvermogen is op een tijdstip als het eerder genoemde nooit erg groot. Eén rondje, hooguit twee achteruit om mijn huis heen rijden, kan ik me wel voorstellen. Maar het langdurige aanhouden van dit panische gepiep betekende dat de chauffeur niet van plan was het aantal rondjes op een bescheiden aantal te houden.
Een soortgelijk aanhoudend gepiep maken wekkers ook wel eens. Dit zijn heel effectieve wekkers, met vaak geen lange levensduur. Dit zal ik nader uitleggen. Het geluid dat ze maken is zo afgrijselijk dat je, hoe vroeg op de ochtend het ook is, hoe warm je bed, hoe ver de wekker weg, hoe moe je bent, hoe verwaarloosbaar ver gevorderd je ook bent in het uitslapen van je roes, je al deze dingen negeert, om zo snel mogelijk de wekker te laten ophouden dit gekrijs te vertonen. De korte levensduur heeft hier ook mee te maken, want een wekker uit het raam gooien, of beter nog: te lijf gaan met een cirkelzaag, zorgt voor een oplossing van het probleem op lange duur.
In mijn staat van relatieve wakkerheid realiseerde ik mij de afschuwelijkheid van overreden worden door een achteruitrijdende vrachtwagen. Nog niet eens omdat dit waarschijnlijk geen pijnloze aangelegenheid is, en vrij fatale consequenties onmiddelijk volgen, maar vooral omdat het laatste dat je hoort dit verschrikkelijk irritante gepiep is. "Laat het alsjeblieft ophouden.." zouden de laatste, doch effectieve, woorden zijn geweest van de humorloze man wiens schaduw bang is in het donker.
maandag 22 september 2008
Bittere noodzaak
De man wiens schaduw bang was in het donker keek op, omdat dit de enige manier was iets te zien in de houding waarin hij zich bevond. Hijzelf verwonderde zich hier geen moment over, maar ik vraag me op zo'n moment toch af in wat voor positie hij zich dan bevond. De precieze houding van de man zullen wij waarschijnlijk nooit meer achterhalen: er was helaas maar één ooggetuige.
Omdat de precieze houding van de man toevallig wél essentieel is voor een belangrijk deel van dit verhaal, constateer ik een vrij onoplosbaar probleem. De genomen maatregel, zijnde met het verhaal door te gaan waar dat weer mogelijk is, moet dan ook niet als een oplossing gezien worden, maar meer als een jammerlijk gegeven. Mijn excuses. (...)
Ik kwam op hem afrennen en wierp een zware steen richting zijn hoofd, om de man voor de laatste keer de kans te geven zijn beste grap ooit te maken. "Wow, dat was echt keihard.." waren zijn laatste woorden, en een jammerlijke mislukking was daarmee geboren.
Omdat de precieze houding van de man toevallig wél essentieel is voor een belangrijk deel van dit verhaal, constateer ik een vrij onoplosbaar probleem. De genomen maatregel, zijnde met het verhaal door te gaan waar dat weer mogelijk is, moet dan ook niet als een oplossing gezien worden, maar meer als een jammerlijk gegeven. Mijn excuses. (...)
Ik kwam op hem afrennen en wierp een zware steen richting zijn hoofd, om de man voor de laatste keer de kans te geven zijn beste grap ooit te maken. "Wow, dat was echt keihard.." waren zijn laatste woorden, en een jammerlijke mislukking was daarmee geboren.
zaterdag 20 september 2008
Het ochtendmens
Stel, je wordt wakker, zoals elke ochtend. Er zit iets in je oog, niet zoals elke ochtend. Wakker worden betekent niet dat je ook opstaat. Dit is een misverstand dat veel mensen nog wel eens maken.
Het is eigenlijk te vroeg om je af te vragen wat er in je oog zit, maar tegen beter weten in doe je het toch. Het is de alcohol van gisteravond. De lichtsterkte in je kamer bevalt dat oog dan ook niet, maar een deken over je hoofd trekken is de enige oplossing. Jouw enige oplossing. Is het je al opgevallen dat je constant in de tweede persoon aan het schrijven bent? Ah well, ben je ook eens origineel.
Je zet thee, en ergert je opnieuw aan het feit dat het te heet is om meteen te drinken. Op dit soort ochtenden kun je misschien beter heel veel water drinken. Alternatieven zijn niet aan te slepen in kwantiteiten die je hersenen zodanig moeten bevochtigen dat ze niet meer tegen je schedel aan botsen bij elke stap die je zet.
Muziek die bij je stemming past is misschien niet zo'n tactisch idee, maar het moet maar. Van die hyperactieve vrolijke muziek, daar moet je op zo'n moment al helemáál niks van hebben. Nadat je het zout zorgvuldig over je wonden verdeeld hebt pak je het dichtstbijzijnde leesbare, om dit vervolgens weer weg te leggen, omdat ook dit je ogen niet zint. Niet dat het uitmaakt. Je begint te twijfelen aan het nut van de dag, en vraagt je af waarom en hoe je ook al weer uit bed gekomen bent. Al dat gedoe, terwijl je er dezelfde avond toch weer in gaat liggen. Een beetje je levensfilosofie.
Jammer dat de muziek niet kabbelend op de achtergrond bezig is zichzelf te vermaken. De aanwezigheid is tergend. De overeenkomst ook. Je pakt je thee, die inmiddels te koud is om drinkbaar te zijn, en hebt het gevoel dat jou hetzelfde overkomen is. Als je begrijpt wat je bedoelt.
Je merkt opvallend vaak dat je telefoon niet gaat. Dat is vreemd, dat je als mens in staat bent om de afwezigheid van dingen op te merken. Terwijl je dit overdenkt worden de metaforische associaties je te veel, pak je je thee op, die blijkbaar al op was, en lach je niet eens meer om je eigen clever grapjes.
Het is eigenlijk te vroeg om je af te vragen wat er in je oog zit, maar tegen beter weten in doe je het toch. Het is de alcohol van gisteravond. De lichtsterkte in je kamer bevalt dat oog dan ook niet, maar een deken over je hoofd trekken is de enige oplossing. Jouw enige oplossing. Is het je al opgevallen dat je constant in de tweede persoon aan het schrijven bent? Ah well, ben je ook eens origineel.
Je zet thee, en ergert je opnieuw aan het feit dat het te heet is om meteen te drinken. Op dit soort ochtenden kun je misschien beter heel veel water drinken. Alternatieven zijn niet aan te slepen in kwantiteiten die je hersenen zodanig moeten bevochtigen dat ze niet meer tegen je schedel aan botsen bij elke stap die je zet.
Muziek die bij je stemming past is misschien niet zo'n tactisch idee, maar het moet maar. Van die hyperactieve vrolijke muziek, daar moet je op zo'n moment al helemáál niks van hebben. Nadat je het zout zorgvuldig over je wonden verdeeld hebt pak je het dichtstbijzijnde leesbare, om dit vervolgens weer weg te leggen, omdat ook dit je ogen niet zint. Niet dat het uitmaakt. Je begint te twijfelen aan het nut van de dag, en vraagt je af waarom en hoe je ook al weer uit bed gekomen bent. Al dat gedoe, terwijl je er dezelfde avond toch weer in gaat liggen. Een beetje je levensfilosofie.
Jammer dat de muziek niet kabbelend op de achtergrond bezig is zichzelf te vermaken. De aanwezigheid is tergend. De overeenkomst ook. Je pakt je thee, die inmiddels te koud is om drinkbaar te zijn, en hebt het gevoel dat jou hetzelfde overkomen is. Als je begrijpt wat je bedoelt.
Je merkt opvallend vaak dat je telefoon niet gaat. Dat is vreemd, dat je als mens in staat bent om de afwezigheid van dingen op te merken. Terwijl je dit overdenkt worden de metaforische associaties je te veel, pak je je thee op, die blijkbaar al op was, en lach je niet eens meer om je eigen clever grapjes.
Abonneren op:
Posts (Atom)